Voordat ik een column naar deze krant stuur, mail ik hem eerst altijd door naar een vriendin van mij die juf Nederlands is. Zij kijkt mijn werk na. Dit doet ze al sinds het begin van mijn avontuur.
Ze keek mijn stukken na toen ik voor kruimels schreef, ze keek mijn stukken na toen ik voor boterhammen schreef en nu ik enkel nog voor hele broden schrijf, is ze nog steeds mijn vangnet.
Net voor of net na het uitkomen van mijn debuut, kreeg ik een mail van haar waarin stond dat ik wel wat bijlessen kon gebruiken. Ik vond dat mooi. Ze zag dat ik van taal hield, maar ze zag ook dat houden van soms niet genoeg is. De juf was eerlijk. En ze is het nog steeds.
Ze zegt het als mijn zinnen zwalken of wanneer ik mijn ‘darlings’ moet killen. Soms volg ik haar adviezen op, maar vaker nog verschuil ik me in de struik die creatieve vrijheid heet. ‘Jouw regels zijn mijn gevangenis,’ stuur ik dan terug.
We lijken alleen nog maar Nederlands te willen lezen als het eerst Engels of Spaans was
Maar ik heb haar nodig. Zonder de juf begin ik te wankelen. De Nederlandse taal is namelijk zo mooi dat het onzeker maakt. We spreken vaak over de taal en over hoe de liefde voor het Nederlands langzaam in de richting van onzichtbaarheid aan het krimpen is.
De jeugd leest niet meer, de studie Nederlands dreigt te verdwijnen en de bestsellerlijsten staan vol vertaald werk; we lijken alleen nog maar Nederlands te willen lezen als het eerst Engels of Spaans was.
We hebben nooit geleerd om van onze taal te houden. We zijn er te bang voor. Op de middelbare school hebben we geleerd dat taal een monster is. Het monster heeft twee scherpe klauwen: spelling en grammatica. Het monster houdt niet van plezier en is verre van vergevingsgezind.
Als je een fout maakt, ben je af. Als je een fout maakt, verandert het alfabet in een spijkerbed waar je drie dagen op moet gaan liggen met een stapel woordenboeken op je buik.
Maar letters hebben helemaal geen tanden, en niets is zo vergevingsgezind als taal.
Als je in God of in onze taal gelooft, hangt er altijd een galg boven je hoofd
Over vergevingsgezindheid gesproken, ik sprak laatst een pastoor die niet begreep waarom niemand meer naar zijn kerk kwam.
“We willen alleen nog maar in dingen geloven die ons nooit bang hebben gemaakt,” zei ik. We zijn godvrezend en taalvrezend opgevoed. Het kofschip was eerder een oorlogsschip. Alles draaide om foutloosheid en fatsoenlijkheid. Plezier en liefde waren krijgsgevangenen.
Als je in God of in onze taal gelooft, hangt er altijd een galg boven je hoofd. Ik denk dat dat het probleem is. Dat we van die galg nooit een schommel hebben weten te maken.
En van mij hoef je nu niet opeens Nederlands te gaan studeren of alles van die ene obscure Zeeuwse schrijver die al achthonderd jaar dood is te gaan lezen, maar heb onze taal lief.
Stop met bang zijn. Taal straft niet, taal troost. Het is een grote pan soep vol lettervermicelli op de eerste dag van de winter.
Taal is niet je stiefmoeder, nee, taal is gewoon je moeder. Je lieve moeder op een schommel. Ze vraagt of je haar wilt duwen.
“Hoe hoog?” vraag je.
“Tot voorbij de Wolkers. Ik ben niet bang. De juf is mijn vangnet.”
Bron: https://www.parool.nl/opinie/stop-met-bang-zijn-taal-straft-niet-taal-troost~a4604708/